Ondernemen met de beste ondersteuning

Checklists

Pas op met herhaalde inzet van een oproepkracht op één dag

Checklist: Oproepkracht

Door: Redactie Brisk Magazine - Maakt u als werkgever gebruik van oproepkrachten met een contract van minder dan vijftien uren per week en zonder vaste werktijden? Dan kunt u voor onaangename financiële verrassingen komen te staan, wanneer u die oproepkrachten verschillende keren per dag inzet voor periodes korter dan drie uur. Dat stelt Flynth.

De Hoge Raad heeft onlangs geoordeeld dat een dergelijke oproepkracht voor iedere gewerkte periode recht heeft op tenminste drie uur loon, ook al overlappen die perioden elkaar en is er mogelijk sprake van een ‘dubbele’ beloning. Wordt een oproepkracht op één dag voor drie keer een uur ingezet (bijvoorbeeld van 9.00 uur tot 10.00 uur, van 13.30 tot 14.30 uur en van 15.30 tot 16.30 uur) dan bent u dus geen drie uur maar negen uur loon verschuldigd, ook al vallen de laatste twee perioden binnen drie uur! 

Oproepkrachten die verschillende keren per dag worden ingezet

De Hoge Raad oordeelde dat werknemers met een arbeidsomvang van minder dan vijftien uur die meerdere keren per dag worden ingezet door hun werkgever daarvoor steeds minstens drie uur loon moeten krijgen uitgekeerd. Ook als dit betekent dat de twee keer drie uren elkaar overlappen. Dit is slechts anders indien de tussenliggende periode tussen twee oproepen kan worden gezien als een bij de werkgever gebruikelijke pauze. 

De casus

A is vanaf januari 2002 tot 1 maart 2007 als taxichauffeur in dienst geweest bij B, die een taxibedrijf en een koeriersdienst exploiteert. Tot 10 januari 2003 was A als afroepkracht (op basis van een nul-urencontract) in dienst. Bij latere verlengingen van de arbeidsovereenkomst werd niet meer vermeld dat werknemer als afroepkracht werkzaam zou zijn. Wel werd de arbeidsomvang per week vermeld, maar zonder werktijden. Over de laatste zeven maanden van het dienstverband bedroeg de afgesproken arbeidsomvang twaalf uur per week.
De werkzaamheden van A bestonden deels uit het verzorgen van schoolritten. Daarnaast had A per maand één weekenddienst en één avonddienst. Voor het overige werd zij op wisselende tijdstippen opgeroepen voor andere ritten. Deze ritten werden ofwel een dag van tevoren aan haar kenbaar gemaakt middels een rooster, danwel op de dag zelf telefonisch aan haar opgedragen. Deze ritten sloten al dan niet aan op het begin of einde van de schoolritten.
A hield rittenstaten bij waarop zij begin- en eindtijdstippen vermeldde. Daarbij noteerde zij ritten die elkaar opvolgden met een onderbreking van minder dan vijftien minuten als één aangesloten periode. Als A in een week meer dan twaalf uren werkte, dan betaalde B de meer gewerkte uren uit. Bedroeg het aantal gewerkte uren minder dan twaalf uren, dan betaalde B de overeengekomen twaalf uren uit en werden de minder gewerkte uren als verlofuren aangemerkt.
Na beëindiging van het dienstverband vordert A betaling van achterstallig loon met vakantiebijslag en achterstallige vakantie-uren. Zij baseert haar vordering op art. 7:628a BW. Deze bepaling houdt in dat een werknemer met wie een arbeidsomvang van minder dan vijftien uur is overeengekomen en de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet zijn vastgelegd, voor iedere periode van minder dan drie uur waarin deze arbeid heeft verricht, recht heeft op het loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij drie uur arbeid zou hebben verricht. 

Procedure

In de daarop volgende procedure speelde de vraag hoe het garantieloon waarop art. 7:628a BW oproepkrachten recht geeft, moet worden berekend wanneer een oproepkracht op één dag op basis van een aantal losse oproepen telkens minder dan drie uur werkt. A stelt zich in procedure op het standpunt dat voor iedere rit (niet zijnde een schoolrit) op één dag, steeds ten minste drie uur moet worden uitbetaald, onafhankelijk van de tussen de ritten gelegen tijd.
Zowel de kantonrechter als het Hof wijzen de vordering van A slechts gedeeltelijk toe. Het Hof verwerpt het standpunt van A omdat naar het oordeel van het Hof het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest omdat dan bepaalde delen van de dag dubbel zouden worden betaald.
In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat de werknemer, wiens arbeidsvoorwaarden voldoen aan de in dit artikel genoemde voorwaarden en die meerdere malen per dag wordt opgeroepen werk te verrichten, over elke afzonderlijke periode van arbeid recht heeft op loon voor een periode van minimaal drie uur. Deze opvatting komt in de visie van de Hoge Raad overeen met de bedoeling van de wetgever om de situatie na een werkonderbreking, die niet bestaat in een reguliere werkpauze, aan te merken als een nieuwe periode van arbeid die aanspraak geeft op de gegarandeerde beloning. Dat als gevolg hiervan over bepaalde tijdvakken van die dag ‘dubbel’ wordt beloond, maakt dit niet anders.
De Hoge Raad overweegt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de bepaling ertoe strekt te bevorderen dat de werkgever de arbeid zo organiseert dat diensten of perioden van minder dan drie uur waarin arbeid moet worden verricht, en waarbij onduidelijkheid bestaat over de tijdstippen waarop arbeid moet worden verricht, zo min mogelijk voorkomen. De aanspraak op loon kan worden beschouwd als een compensatie voor de onzekerheid van de arbeidsduur en de daaruit voortvloeiende inkomsten of over de tijden waarop deze arbeid moet worden verricht. Deze aanspraak legt voorts druk op partijen om tot duidelijke afspraken te komen. De Hoge Raad concludeert dat art. 7:628a BW een ‘de werknemer beschermende strekking’ heeft.
De Hoge Raad vernietigt de arresten van het Hof en verwijst de zaak verder ter beoordeling. 

Conclusie

Het arrest van de Hoge Raad betekent dat u als werkgever goed zult moeten stilstaan bij het efficiënt inzetten van uw flexwerkers anders kan dit tot onverwacht hoge loonkosten leiden.